Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5854

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408124/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 februari 2004 heeft verweerder besloten dat appellante geen recht heeft op energiepremie.


Uitspraak

200408124/1. Datum uitspraak: 9 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de Stichting Woningcorporaties Het Gooi en Omstreken, gevestigd te Hilversum, appellante, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2004 heeft verweerder besloten dat appellante geen recht heeft op energiepremie. Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 12 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [adjunct-directeur] van appellante, bijgestaan door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. de Bruijn, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken. 2.2.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, 157) (hierna: de Tre 2003).    Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2003, 193) (hierna: de Intrekkingsregeling) is de Tre 2003 met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van de Tre 2003 van toepassing blijven ten aanzien van een vóór 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst eveneens vóór 16 oktober 2003 is gesloten, indien eerst op of na die datum, een beslissing op die aanvraag onherroepelijk wordt.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003 wordt onder aanschaf verstaan de eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Tre 2003 wordt onder energiepremie verstaan de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Tre 2003 wordt onder voorziening, voorzover hier van belang, verstaan een EnergiePrestatieAdvies (hierna: EPA) waarvoor in het kalenderjaar 2003 opdracht is gegeven, dat voldoet aan het in bijlage 2 opgenomen programma van eisen.    Bijlage 1, behorend bij onder meer artikel 1, aanhef en onder j (energiepremielijst 2003 met omschrijving apparaten en voorzieningen) van de Tre 2003 vermeldt onder nummer 2025, voorzover hier van belang, dat het toe te kennen premiebedrag voor een EPA van een procesgecertificeerde onderneming voor één of meerdere rij(-en) woningen, bestaande uit grondgebonden zelfstandige wooneenheden, of één vrijstaande woning, € 150,00 per woning bedraagt, met een maximum van € 750,00. Volgens de bijlage is een EPA bestemd voor het op uniforme en betrouwbare wijze bepalen van de energetische hoedanigheid en de mogelijke verbetering van een vrijstaande woning of van alle grondgebonden zelfstandige wooneenheden in de betreffende rij(-en) woningen, van dezelfde eigenaar-verhuurder, zijnde woningverhuurders en -beheerders, of van dezelfde Vereniging van Eigenaren. Een EPA moet voldoen aan de eisen bedoeld in bijlage 2, waarbij het meetresultaat van toepassing wordt verklaard op alle grondgebonden zelfstandige wooneenheden in de betreffende rij(-en) woningen, van dezelfde eigenaar-verhuurder, zijnde woningverhuurders en -beheerders, of van dezelfde Vereniging van Eigenaren. Ingevolge bijlage 1 wordt ten aanzien van een EPA maximaal éénmaal per vijf jaar aan dezelfde eigenaar-bewoner premie uitgekeerd. 2.3.    Verweerder heeft zich blijkens de bestreden beslissing op bezwaar en de ter zitting gegeven toelichting op het standpunt gesteld dat hij diende te beslissen op aanvragen van appellante voor EPA's waarvoor zij al eerder aanvragen had ingediend en welke al door het energiebedrijf waren gehonoreerd. Hij is van mening dat sprake is van nieuwe aanvragen die niet kunnen worden toegewezen, gelet op het bepaalde in bijlage 1, behorend bij onder meer artikel 1, aanhef en onder j van de Tre 2003, onder nummer 2025 dat voor een EPA maximaal éénmaal per vijf jaar premie wordt uitgekeerd aan dezelfde eigenaar-bewoner. 2.4.    Appellante betoogt - zakelijk weergegeven - dat bij verweerder vierentwintig aanvragen voorlagen om energiepremie voor vierentwintig EPA's die zijn opgesteld voor evenzoveel rijen woningen. Zij meent recht te hebben op toekenning van energiepremie ten bedrage van € 16.800,00 in totaal, te weten voor zestien EPA's voor evenzoveel rijen van zes woningen à € 700,00 en voor acht EPA's voor evenzoveel rijen van vier woningen à € 600,00. 2.5.    De Afdeling overweegt ter zake het volgende. 2.5.1.    Appellante heeft op 7 juli 2003 bij het energiebedrijf twee aanvragen ingediend om energiepremie voor twee EPA's die zijn opgesteld voor vierentwintig rijen woningen gelegen aan de Verdistraat, de Bizetstraat en de Beethovenlaan te Bunschoten-Spakenburg. Het energiebedrijf heeft deze aanvragen op 24 oktober 2003 toegewezen en een bedrag van tweemaal € 750,00 uitgekeerd. Vervolgens heeft appellante naar aanleiding van telefonisch overleg met [medewerker] van Eneco, en [medewerker] van het adviesbureau EPA Holland, op 20 november 2003 vierentwintig aanvragen ingediend voor vierentwintig door EPA Holland opnieuw opgestelde EPA's voor vorengenoemde rijen woningen, omdat zij meende voor een hogere premie in aanmerking te komen. Het energiebedrijf heeft deze vierentwintig aanvragen op 25 november 2003 afgewezen op de grond dat reeds energiepremie was uitgekeerd op basis van de twee eerdere aanvragen en dat maximaal éénmaal per vijf jaar recht op premie bestaat voor het laten uitvoeren van een EPA voor dezelfde woningen van dezelfde eigenaar. In haar schrijven, ingekomen bij verweerder op 4 december 2003 en aangevuld bij brief van 9 december 2003, dat is gericht tegen beide beslissingen van het energiebedrijf, heeft appellante om een nader oordeel van verweerder verzocht. Daarop heeft verweerder bij besluit van 11 februari 2004 beslist. 2.5.2.    Uit de bewoordingen van het schrijven van 9 december 2003 van appellante volgt naar het oordeel van de Afdeling dat appellante, nu zij meende dat haar twee eerdere aanvragen van 7 juli 2003 niet zouden leiden tot een toekenning van energiepremie voor vierentwintig EPA's, niet heeft willen vasthouden aan de aanvragen van 7 juli 2003. Dit valt af te leiden uit de omstandigheid dat appellante haar vierentwintig aanvragen van 20 november 2003 beschrijft als de aangepaste aanvragen. Voorts betoogt appellante in vorengenoemd schrijven dat die aanvragen moeten worden beschouwd als vervanging van de twee aanvragen van 7 juli 2003. Zij verzoekt verweerder daarbij de twee eerdere aanvragen, voorzover deze niet als een geclusterde aanvraag voor vierentwintig EPA's worden beschouwd, ongedaan te maken en de vierentwintig aangepaste aanvragen in behandeling te nemen. De Afdeling is van oordeel, dat verweerder de vierentwintig aanvragen van appellante van 20 november 2003 derhalve als een aanpassing van haar twee aanvragen van 7 juli 2003 had dienen aan te merken. Niet valt immers in te zien dat die door appellante uitdrukkelijk verzochte aanpassing voorafgaand aan de besluitvorming van verweerder naar aanleiding van de tijdig ingezonden brieven van appellante van 4 en 9 december 2003 rechtens niet meer mogelijk was.    Zulks leidt de Afdeling vervolgens tot het oordeel dat verweerder de aangepaste aanvragen van appellante van 20 november 2003 ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat reeds energiepremie was toegekend en aldus niet was voldaan aan de voorwaarde dat voor een EPA maximaal éénmaal per vijf jaar premie wordt uitgekeerd aan dezelfde eigenaar-bewoner. Daarbij merkt de Afdeling verder op dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat de aangepaste aanvragen, zo deze als eerste zouden zijn ingediend, mits aan alle overige voorwaarden in de Tre 2003 zou zijn voldaan, zouden zijn gehonoreerd. Het bestreden besluit van 23 augustus 2004 is derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. 2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij hij uitsluitend de aanvragen van 20 november 2003 dient te betrekken. Daarbij dient verweerder geen betekenis meer toe te kennen aan de eerdere aanvragen van 7 juli 2003, nu deze aanvragen immers door de aanvragen van 20 november 2003 zijn aangepast. 2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 augustus 2004, referentienummer EPR/1200AH130/BEZW/3/992; III.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 63,27 (zegge: drieënzestig euro en zevenentwintig cent); het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderdrieënzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Van Meurs-Heuvel Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005 47-505.